Op 4 November 1958
moest
ik mij voor mijn dienstplicht melden in de van Braam Houckgeest kazerne
te Doorn. Ervoor had ik ná de eerste algemene keuring in Amsterdam, een
tweedaagse marinekeuring doorstaan in Voorschoten. Daar werd ik
geselecteerd voor het korps mariniers. Ik had eigenlijk geen idee wat
me te wachten stond.Ja, het korps mariniers dat wist ik. Van een
buurman hoorde ik dat het een keurkorps was. Eerst zei het me niet zo
veel. Ik wist natuurlijk van mariniers die in de tweede wereldoorlog zo
heldhaftig gevochten hadden bij de Maasbruggen in Rotterdam tegen
Duitse parachutisten. Van andere jongens die bij de Land- en Luchtmacht
dienden,
hoorde ik humoristische en aantrekkelijke verhalen als geintjes
uithalen met het kader, veel slapen en luieren. Ze waren beste maatjes
met de luitenant, een vriendelijk soort jeugdherbergvader, (die ze luit
noemden) en deden waar ze zin in hadden. Dat leek me eerlijk gezegd wel.
Van
alle verwachtingen
die ik had toen ik de kazerne binnenliep, is er niet één uitgekomen.
Alles was anders. Ik besefte op dat moment wat het betekend bij een
keurkorps te dienen. Het betekend dat je geen seconde je aandacht kunt
laten verslappen.
Daar is de allesomvattende discipline te streng voor. Je werd constant
afgejakkerd en kreeg geen uur rust. De enige beschutting waren je maten
met wie je een ongekende kameraadschap opbouwde. Geintjes met het kader
uithalen, was er al helemaal niet
bij, want we werden zo zwaar afgeknepen dat je wel uitkeek wat je deed.
Als je de luitenant "luit" noemde, had je gelijk veertien dagen
strafexercitie te pakken. En als je je geweer "spuit" noemde waren de
rapen ook gaar. De meeste tijd brachten we door in de modder op de
stormbaan. Op de Leusderheide voor schietoefeningen en op het
exercitieveld voor eindeloze exerceer oefeningen totdat we ons als één
man voorbewogen, of het geweer af- en opzetten. In de regen wel te
verstaan. Als het droog weer was, werden we opgesloten in het leslokaal
voor lessen in korpsgeschiedenis. Of anders rangen en standen uit je
hoofd leren van krijgsmachtonderdelen waar nog nooit iemand van had
gehoord. En natuurlijk de marsoefeningen in de winterse kou. Eerst vijf
en twintig kilometer, daarna veertig, dan vijftig. Daarna werden de
gewone marsen ingeruild voor de speedmarsen. Met bepakking een half uur
gewoon marcheren, daarna een kwartier looppas, daarna weer gewoon. Alle
lange 50 kilometers lang. Het ergste vond ik nog dat het kader (ouwe
mannen van vijf en dertig jaar) voorop liepen en er nog lol in schenen
te hebben ook. De kern was volhouden tot je erbij neerviel en nóóit
opgeven. Dus was het niet zo gek dat na afloop van de basisopleiding de
korpsgeest ook op ons over was gegaan, en waren we er trots op dat we
onszelf marinier mochten noemen. Ik heb er “sobats” voor het leven aan
over gehouden.
Het was
vanaf het eerste moment duidelijk dat de meeste van ons naar
Nieuw-Guinea zouden worden overgeplaatst. Daar kwam geen vrije wil aan
te pas. Je was verplicht te gaan onder de dienstplicht.Daarna volgde een periode
van voortdurend vaccineren. We kregen enorm veel vacinaties variërend
van gele koorts tot cholera. Voorlichting over Nieuw-Guinea kregen we
niet, op een kort informatiefilmpje en een flodderig boekje na. Waarom
we naar Nieuw-Guinea gingen werd niet verteld. De enige informatie
kwam van mijn ouders die de berichtgeving in de kranten en TV
natuurlijk gespannen volgden, en zich zorgen maakten over mijn
veiligheid. Het was tekenend voor die tijd dat de regering het volk
bijna niet informeerde over deze kwestie. Ministers droegen nog
jacquets en hoge hoeden, werden door journalisten nog eerbiedig met
Excellentie aangesproken en achtten het niet nodig om met gewone
burgers te spreken. Pas in de tweede helft van de jaren 60 veranderde
dat.

Op de dag van
vertrek nam
ik afscheid van mijn moeder bij de achterdeur. Ze huilde en hield me
tegen zich aan. Ik maakte me voorzichtig los, kuste haar, en liep met
mijn zware plunjezak de deur uit naar de bushalte op weg naar de
kazerne. Op het perron van het Centraal Station in Amsterdam vroeg ik
me af hoeveel van de mensen daar vermoedden dat ik op weg was naar
Nieuw-Guinea, maar ze renden me voorbij om de trein te halen en niemand
die naar me omkeek. Gek, dacht ik, ik ga hét avontuur van mijn leven
beleven en niemand die het ziet. Het leven gaat gewoon zijn gang alsof
er niets belangrijks gebeurt.
In de kazerne
aangekomen
werden we in een aparte barak gelegerd, er waren veel jongens uit mijn
klas en jongens uit andere klassen. Voor het eerst sinds ik in dienst
gekomen was, werden we met rust gelaten, en drukte de zware korps
discipline even niet op ons. De andere dag om drie uur moesten we onze
burgerkleren aantrekken die we van huis hadden meegenomen en werden we
in trucks naar Schiphol vervoerd. Het vliegtuig was de viermotorige
Douglas DC 7-C "Noordzee" met het kenteken PH-LKG van de KLM. De tocht
zou via Stavanger in Noorwegen over de Noordpool voeren naar Anchorage
op Alaska. Dan via de Beringstraat naar Tokio. De laatste etappe was
van Tokio naar Biak op Nieuw-Guinea. Het vliegtuig werd aangedreven
door vier Whright stermotoren van 3400 pk elk, en had een lengte van 34
meter bij een spanwijdte van 40 meter. Het was het laatste grote
civiele vliegtuig dat werd aangedreven door zuigermotoren, en behoorde
tot de grootste toestellen in die dagen. Het kon 95 passagiers
vervoeren en 8 bemanningsleden.
Bij de
vliegtuigtrap
stond een fotograaf van de marine, ik moest poseren voor de foto voor
thuis, de flitslamp lichtte op, en ik ging het vliegtuig in. Bij een
vriendelijke stewardess leverde ik mijn ticket in, en ze bracht me naar
een mooie plaats bij het raam. Al met al een lange reis als ik spoedig
zou ervaren. Helaas vond ik niemand van mijn vrienden van mijn
opleiding bij mij in het vliegtuig, maar ik was zo opgewonden dat ik
dat
pas
later zag. Toen de motoren werden gestart luisterde ik ongelovig, want
ze sloegen slecht aan, kuchten even en sloegen dan weer af. Moesten die
negentien uur achter elkaar draaien? Kennelijk was het gewoon, want men
ging onverdroten door met starten, net zolang tot ze alle vier haperend
en onwillig draaiden. Mijn vader schreef later dat hij zich ernstig
zorgen had gemaakt, er kwamen zwarte roetwolken uit de uitlaten en de
motoren liepen erg onregelmatig. Eindelijk stegen we op, en ik kon wel
janken van geluk. Wat een avontuur! Eindelijk weg uit Nederland en op
weg naar Nieuw-Guinea. Ik keek uit het raampje van het vliegtuig en zag
de lichtjes van Amsterdam achter me verdwijnen. Na enige tijd vlogen we
boven zee, want er was niets meer te zien dan een inktzwarte
duisternis. Het vliegtuig had een mooi interieur vond ik, aan de ene
kant waren twee stoelen, dan een gangpad en weer drie stoelen. Het was
voor ongeveer ¾ bezet, en je kon dus een mooi plaatsje uitzoeken. Aan
boord was een gemêleerd gezelschap, ik zag enkele nonnen en een
priester, maar ook mensen die doorreisden naar Australië waar de
eindbestemming van het vliegtuig was. Er lag ook briefpapier en ik
schreef een brief naar mijn ouders om te vertellen wat ik in de
ogenblikken voor de start had meegemaakt en ook om ze te laten weten
dat alles goed met me was. Ik vond het ook wel heel chique om vanuit
een vliegtuig een brief te sturen. Het aardige was, dat de brief vanuit
Stavanger werd verstuurd zodat de brief al een paar dagen later bij
mijn ouders werd bezorgd. Het was de eerste keer dat ik vloog, en het
viel me op dat het toestel erg vibreerde door het geweld van de vier
zuigermotoren. Het viel in het begin niet erg op, maar als je een hard
oppervlak aanraakte, bijvoorbeeld het raam, voelde je het trillen. Ik
ging een loopje maken naar de wc. Vanuit het wc raampje stond je in
rechte lijn met de snel draaiende propellers en de motorgondels. Vanuit
de uitlaten schoten blauwe vlammen die de vleugels in een spookachtig
licht zetten. Het was een aanblik die niet erg bevorderlijk was voor je
gevoel van veiligheid, dus daarom ging ik maar weer terug naar mijn
zitplaats.
Na een uur landden
we in
Stavanger. We mochten het vliegtuig niet verlaten want er werd alleen
bijgetankt voor de lange reis naar Anchorage die negentien (!) uur zou
duren. Toen we opstegen had het bijna 30.000 liter brandstof aan boord,
en woog in totaal bijna 65 ton. Na het opstijgen was er niets te zien,
we vlogen boven de Atlantische Oceaan en het was pikkedonker. We kregen
eerste een lichte maaltijd met koffie en thee. Daarna deelden de
stewardessen kussentjes en dekens uit en het licht werd getemperd. Het
was dus duidelijk de bedoeling dat we zouden gaan slapen, maar dat kon
ik met geen mogelijkheid. Ik was te opgewonden om te gaan slapen en zat
in het donker te denken aan de diepe donkere zee beneden ons, en hoe
lang het nog zou duren eer we weer zouden landen. Maar later werd ik
wat rustiger en dommelde ik in, om vervolgens weer wakker te worden
elke keer als ik met mijn hoofd de trillende raamstijl raakte. Uren
later zag ik dat het langzamerhand lichter werd en kon ik de zee onder
me zien. We vlogen op een hoogte van 5 kilometer bij een kruissnelheid
van ongeveer 540 km per uur. Langzamerhand ontwaakten de meeste
passagiers en werd het ontbijt rondgebracht. Aangezien we nu de
ijsvlakten van de Noordpool naderden kregen we voorlichting over de
reddingsmiddelen die aan boord waren en die we zouden moeten gebruiken
bij een noodlanding op het ijs. Ik volgde de instructies met matige
belangstelling omdat ik er van uitging dat ik heelhuids in Nieuw-Guinea
zou aankomen. Een noodlanding op het ijs kwam niet in mijn gedachten
op.
Inmiddels was het
volop
licht geworden, en konden we beneden ons een vlakke spierwitte
ijsvlakte zien die zich uitstrekte tot zover het oog reikte, en die
glinsterde in de zon. Er heerste een ontspannen sfeer aan boord van het
vliegtuig en de commandant kwam de cabine in om een raatje te houden
met sommige passagiers. Ook mocht je als je wilde een kijkje nemen in
de cockpit. Van vliegtuigkapingen had nog niemand gehoord in die tijd.
Na verloop van tijd kwam er een figuur uit de cockpit met een klein
huishoudtrapje in zijn handen. Het bleek de navigator te zijn die het
trapje in het middenpad opstelde, een sextant te voorschijn haalde en
door een doorzichtig dakkoepeltje een zonnetje ging schieten voor een
nauwkeurige positiebepaling. Omdat we boven de Noordpool waren
vertoonde het magnetische kompas afwijkingen, en satellietnavigatie was
nog niet uitgevonden. 
Uiteindelijk
bereikten we
het vasteland van Alaska en we vlogen boven scherp getande en dreigend
uitziende bergen waarvan de toppen met sneeuw waren bedekt. Sommige
loodrechte flanken waren onbedekt en pikzwart en het maakte het beeld
des te woester. Somber bedacht ik me, dat als je hier neerstortte je
geen enkele kans had het er levend vanaf te brengen. De Alaska Range is
een woest gebergte met de Mount Kinley van 6194 meter als een van de
hoogste toppen. Ik slaagde een zucht van verlichting toen ons vliegtuig
na 18 ½ uur vliegen een geslaagde landing maakte op het vliegveld van
Anchorage. De stad is als het ware omsloten door de Alaska Range en is
gelegen aan de Cook Inlet die een zeearm is van de Grote Oceaan. Het
vliegveld was bedekt met een dikke laag sneeuw, alleen de start- en
landingsbanen werden schoongehouden.
Het vliegtuig werd
intussen weer volgetankt, en na twee uur werden we verzocht het
vliegtuig weer in te gaan. Op de vleugels waren mensen van het
vliegveld bezig met bezems de sneeuw te verwijderen die met grote
vlokken neerviel. We begonnen sneeuwballen naar elkaar te gooien, maar
werden door de sergeant het vliegtuig in gejaagd. Toen we aan boord
waren werden de motoren gestart die (weer) met grote tegenzin
aansloegen, en taxieden we naar de startbaan. Daar aangekomen bleef het
toestel een hele tijd staan terwijl de motoren brulden en het vliegtuig
trilde en schudde onder die ingehouden kracht. Ik hield me aan de
stoelleuning vast, en keek het gangpad langs. Waar was de nooduitgang
eigenlijk? Maar eindelijk begon het vliegtuig te rollen almaar sneller
en sneller, we stegen op en waren we op weg naar Tokio. Het was weer
een lange tocht maar niet zo lang als de vorige. Deze vlucht zou 12 uur
duren, dus een kleinigheid voor zulke doorgewinterde reizigers als wij.
Het ergste gedeelte hadden we achter de rug, dus wat kon er nog
gebeuren?
Eenmaal in de lucht
zagen
we de bergen van Alaska achter ons verdwijnen en zagen we de Beringzee
voor ons. Een oneindige witte vlakte met hier en daar een rotsig
eiland. Wij vlogen via de meer dan 5000 km lange reeks Aleoeten
eilanden naar het Russische schiereiland Katchamka (dat we uiteraard
aan stuurboord lieten liggen) naar Japan. Over de verdere tocht valt
niet veel te vertellen, het bleef licht zodat de zorgzame stewardessen
om ons te kunnen laten slapen de gordijntjes voor de ramen sloten. We
kregen weer dekens en een kussentje en dit keer lukte het me zowaar om
in te dutten.
Boven Japan was het
nog
steeds licht en onbewolkt, zodat we een prachtig uitzicht hadden op het
land. Een keer vlogen we zelfs zo laag dat ik een pagode kon zien die
op een heuveltop was gelegen.
Aan de stad
herkende ik
meteen het silhouet van de namaak Eifeltoren die i n Tokio staat en
waarvan ik had gelezen. De landingsbaan stak ver in de baai uit, en
aangezien we vanuit de baai de baan aanvlogen zag ik een hele poos
niets dan water onder me, terwijl we steeds lager gingen vliegen. Ik
begon me al zorgen te maken over een noodlanding op het water, toen ik
grond voorbij zag flitsen en met een bons zette de gezagvoerder het
vliegtuig aan de grond. We hadden precies 12 uur over de vlucht gedaan,
en lagen precies op schema.
Met
een opgelucht gevoel liep ik de trap af en naar het stationsgebouw dat
even verderop lag. Binnengekomen bestelde ik een Cola aan het buffet en
keek in het rond. Gek idee eigenlijk dat ik hier stond. In Japan, off all places.
Nog
maar veertien jaar geleden waren de geallieerden in een gevecht van
leven op dood gewikkeld met Japan. Uiteindelijk beslisten de
atoombommen op Nagasaki en Hiroshima de oorlog ten koste van veel
onschuldige burgers. Nu was het vrede, en iedereen liep rond alsof er
niets was gebeurd. Wij van onze groep waren de enige Westerlingen die
er waren en we hadden veel bekijks. Het stationsgebouw was niet groot
en er was niet veel te zien, daarom drentelde ik maar wat rond en
rookte een sigaret met de maten. Na een paar uur werden we weer
opgetrommeld om het vliegtuig in te gaan voor de laatste tocht die ons
naar Biak op Nieuw-Guinea zou voeren.
Nieuw-Guinea is in
1545 ontdekt door de Spanjaard Ortiz de Retes die het zijn naam gaf.
Het is het op Groenland na grootste eiland ter wereld In 1623 zag de
Nederlandse kapitein Jan Carstenz die langs het eiland zeilde
besneeuwde bergtoppen die hij zijn naam gaf. Het is een eiland met
grote tegenstellingen. Zonnige koraalstranden omzoomd met palmen,
ondoordringbare regenwouden in de lagere regionen en koele weilanden in
de hogere. Nog hoger loopt door het midden van het eiland het
Cartenszgebergte met als hoogste top de Wilhelminatop van 5500 meter
hoog. Ook andere machtige toppen met gletsjers die het eiland als het
ware in tweeën deelt. Het noordelijk gedeelte is bergachtig, terwijl
het Zuidelijk gedeelte voor een groot bestaat uit mangrove moerassen.
Grote rivieren storten zich van de bergen door de donkere regenwouden
in de Oceaan. Meer dan 75% van het oppervlak is bedekt met regenwoud.
De dierenwereld is als die van Australië, met kangoeroes en andere
buideldieren, en kaketoes. Geen apen, olifanten, tijgers e.d. die men
wel in de Indonesische archipel aantreft. Het (voormalige) Nederlandse
deel bedraagt 410.000 vierkante kilometers en is ongeveer 10 keer zo
groot als Nederland.
Het was inmiddels donker
geworden terwijl we over de Grote Oceaan vlogen via de Marianen en de
Carolinen eilanden in Micronesië. De tocht zou niet zo lang duren,
welgeteld 8 uur, en klokslag elf uur in de avond plaatselijke tijd,
landden we op het vliegveld van Biak. Terwijl we wachtten om uit te
stappen, keek ik uit het raampje en zag Papoea's die bezig waren rondom
het vliegtuig. Ze waren erg zwart met kroeshaar en scherpe trekken en
gekleed in blauwe KLM overalls, maar wat me het meest verbaasde was,
dat zij allen op blote voeten liepen. We hadden 38 uur gevlogen met
twee onderbrekingen en iedereen was het meer dan zat. Ik voelde me vies
en snakte naar een douche en schone kleren. Ik had medelijden met de
bemanning en de passagiers die nog moesten doorvliegen naar Australië.
Toen ik de trap
afliep
uit het vliegtuig viel de kleffe vochtige hitte als een natte dweil op
me. Ik voelde de warmte door mijn broekspijpen doordringen op mijn
benen en het zweet brak me uit. Dit was niet normaal! Ik droeg nog
steeds een flanellen borstrok van Jansen & Tilanus tegen de kou
onderweg, ik dacht dat ik zou stikken. Daarom liep ik naar een paar
struiken naast het stationsgebouwtje, trok mijn colbert en overhemd
uit, en stroopte de inmiddels kletsnatte borstrok over mijn hoofd. Ik
mikte het achter de struiken, trok met een zucht van verlichting mijn
overhemd weer aan en liep naar het stationsgebouwtje. Daar stonden
tafeltjes en rotan stoelen. Toen ik eenmaal zat kwam er een
aalmoezenier naast me zitten die ons welkom heette namens de Marine. Ik
bestelde een koude Cola en nam een grote slok. Toen ik het glas weer
neerzette, voelde ik iets langs mijn hoofd strijken en een nachtvlinder
ter grootte van een huismus dook in mijn glas Cola. Verbijsterd en
sprakeloos staarde ik naar die monsterlijk grote bruine mot terwijl de
aalmoezenier dubbel vouwde van het lachen.
-Ja marinier, sprak hij,
nadat hij weer enigzins hersteld was. Dit is nu Nieuw-Guinea.
We werden
ondergebracht
in marinekamp Sorido op Biak, in een barak waar stretchers stonden
opgesteld en kregen een handdoek en zeep uitgereikt. Terwijl ik me
stond te douchen, bedacht ik me dat ik nu wel heel ver van huis was, en
begon te beseffen dat het komende avontuur misschien wel groter was dan
ik in eerste instantie zou willen.
Eenmaal op bed, kon
ik
niet slapen, ik voelde me heen en weer wiegen alsof ik nog in het
vliegtuig was, en werd weer misselijk. Ik was niet de enige, om me heen
hoorde ik maten onderdrukt mompelen als er weer een opstond om naar de
toiletruimte te gaan. Ik dronk wat water en voelde me iets beter,
daarna viel ik in een onrustige slaap. De volgende morgen werd ik
wakker met een geweldige hoofdpijn en een gevoel of ik nog wel uren zou
kunnen slapen. Maar ja, het Korps is het Korps, niks uitslapen,
omhangen en volgen! Gelukkig hoefde we niet naar baksgewijs want dan
zouden we in de zon moeten staan. Na het douchen trokken we ons
vertrouwde groene dungareepak aan met de leggings, wollen sokken en
hoge zwarte schoenen. Vechtpetje op, en onder leiding van de
aalmoezenier naar de eetzaal. Wat een fel licht! Nieuwsgierig keek ik
om me heen. De zon brandde op het witte koraal waaruit het eiland
bestaat. In de verte zag ik een fel blauwe zee met palmen omzoomd.
Witte wolken die een vreemde platte vorm hadden dreven laag boven de
zee. Op het grasveld voor de kantine stonden Papoea's met vlijmscherpe
parangs (kapmes) voorovergebogen het gras te babatten (korten). Lachend
richtten ze zich op, zwaaiden naar ons en riepen; Baroe! Het is een
plagerig woord dat beduidt dat je een groentje bent. We kenden het
woord al, het maakt samen met veel andere Maleise woorden deel uit van
het Marinejargon.
Tijdens de koffie
kregen
we informatie van de aalmoezenier over het klimaat en de bevolking. Ik
keek door de ramen naar buiten. Daar zag ik matrozen en mariniers
voorbijgaan gekleed in een wit T-shirt en korte kakibroek. Later werd
dat het standaard dagelijkse tenue bij lichte dienst en na diensttijd.
Tijdens wachtlopen, patrouilles en oefeningen het dungareepak. Als
uitgaanstenue een lange kakibroek en overhemd met stropdas en een kepie
op het hoofd. En als de avond was gevallen, het malariatenue. Lange
broek en lange mouwen. Daarna terug naar de barak en; weer slapen!
Middagrust. Later zou ik leren dat een middagdutje in de tropen
onmisbaar is. Vanwege de warmte kun je in het midden van de dag toch
niets zinnigs doen. Dat is te zeggen; als je vrij van dienst bent
natuurlijk. (Gebeurde haast nooit) Na de middagrust weer douchen en
aankleden en toen mochten we met de aalmoezenier mee naar buiten die
ons klapper- en pisangbomen aanwees. Ook zagen we nootmuskaat- en
papayabomen en peperstruiken. Het deed me wat, ik had me altijd
geïnteresseerd voor de tropen, eindelijk was ik er.
Volgende
hoofdstuk
Copyright © E.Schurink .Niets uit deze uitgave mag
worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van
druk,fotokopie, microfilm, internet of op welke wijze dan ook zonder
voorafgaande schriftelijke toestemming door E.Schurink.